In 2014 werd het rapport “Materiaalstromen, milieu-impact en energieverbruik Woning- en Utiliteitsbouw (B&U)” gepubliceerd. Nu heeft EIB in samenwerking met Metabolic ook de situatie voor de grond-, weg- en waterbouw (GWW) in kaart gebracht in opdracht van Rijkswaterstaat, mede namens het Transitieteam Circulaire Bouweconomie. Tegelijk is er voor de B&U een update voor referentiejaar 2019 gemaakt. Dat betekent dat voor het eerst ook de situatie voor de gehele bouwsector geschetst kan worden.
Waar gaat het over?
De vraag naar grondstoffen neemt wereldwijd toe. Daarom werkt de overheid samen met het bedrijfsleven, kennisinstituten, natuur- en milieuorganisaties, overheden, vakbonden, financiële instellingen en andere maatschappelijke organisaties om zuiniger en slimmer met grondstoffen om te gaan. Het doel: een volledig circulaire economie in Nederland in 2050. Met het opstellen van het Rijksbrede programma ‘Nederland circulair in 2050’, het Betonakkoord, het Staalbouwakkoord, het tekenen van het Grondstoffenakkoord en de uitwerking hiervan in de Transitieagenda Circulaire Bouweconomie zijn belangrijke eerste stappen richting een circulaire bouw en gebouwde omgeving gezet.
De Rijksoverheid heeft samen met ondertekenaars van het Grondstoffenakkoord vijf transitieagenda’s opgesteld, waaronder een transitieagenda Circulaire Bouweconomie. In de transitieagenda staat hoe de sector circulair kan worden in 2050 en welke acties daarvoor nodig zijn. Om de voortgang te kunnen monitoren is het noodzakelijk de uitgangssituatie van de huidige situatie in termen van bouwmateriaalstromen en milieu-impact te schetsen. Alleen wanneer inzichtelijk is hoe zaken er aan het begin uitzagen, kan in de toekomst de voortgang in kaart worden gebracht en kunnen belangrijke strategische besluiten worden genomen. Eerder werden al aan de hand van productie en sloopcijfers van verschillende typen woningen en utiliteitsgebouwen de materiaalstromen, milieu-impact en energieverbruik in de B&U sector in beeld gebracht. Nu is dit ook voor de GWW gedaan. Daarbij is 2019 als referentiejaar genomen. Doordat tegelijk de cijfers voor de BenU sector zijn geüpdatet naar 2019, kan er door combinatie van de gegevens voor het eerst een beeld worden geschetst voor de gehele bouwsector.
De totale instroom van materialen in de bouw bedroeg ruim 44 Mton (exclusief grond, ophoogzand en klei) tegenover 19 Mton aan vrijkomende materialen.
De omvangrijkste stromen in massa zijn beton, asfalt en granulaat.
De totale milieu-impact, uitgedrukt in de milieukostenindicator (MKI), bedroeg bijna € 1,7 miljard, waarvan ongeveer 30% voor rekening komt van de GWW en 70% aan de B&U.
Wat zijn de belangrijkste conclusies voor de GWW?
- Het gat tussen vraag en aanbod van materialen in de GWW bedraagt in theorie 35%
Dit betekent dat in principe 65% van de vraag voor de GWW in 2019 afgedekt kon worden met vrijkomende materialen uit de bouw. In de praktijk zullen niet alle vrijkomende materialen hoogwaardig hergebruikt of gerecycled (kunnen) worden, waardoor minder dan 65 procent afgedekt kon worden met het aanbod. - Grote verschillen in verhouding vraag en aanbod per materiaalstroom
Zo kon voor een van de grootste stromen, asfalt, de vraag voor bijna 80% worden afgedekt door het theoretische aanbod. Voor plastics bedroeg dit bijvoorbeeld maar 15%. - Vrijkomend materiaal voornamelijk gerecycled, ingaande stroom voor ruim de helft primair
Van alle vrijkomende materialen uit de GWW wordt 98% opnieuw gebruikt. Hiervan wordt bijna driekwart gerecycled en bijna een kwart hergebruikt. Hergebruik vindt met name plaats bij steen en industriezand (in de vorm van straatstenen). Recycling en hergebruik vinden niet altijd plaats binnen de GWW, maar ook in andere sectoren. Meer dan de helft van alle ingaande grondstoffen (exclusief grond, ophoogzand en klei) is afkomstig van primaire bronnen. - MKI* en CO2: wegen hebben een groot aandeel, bruggen en spoor relatief hoge MKI
Met respectievelijk circa 40% en 30% kennen wegen en niet-asfalt verhardingen het grootste aandeel in de totale MKI van de GWW in 2019. De milieu-impact van bruggen en spoor is ook relatief hoog. Met ieder 6% van de totale materiaalvraag nemen deze assets in totaal bijna 30% van de totale MKI in de GWW voor hun rekening. Dit wordt veroorzaakt door de relatief hoge MKI per kton van staal ten opzichte van andere materialen.
Hoe ziet de toekomst voor de GWW en de materiaalstromen eruit?
Er is in de studie ook een doorkijk gemaakt naar 2030 en 2050. De materiaalstromen in de GWW komen dichter bij elkaar in 2030 en 2050. Waar in 2019 het theoretisch verschil tussen vraag en aanbod van materialen in totaal ongeveer 35% betrof, daalt dit in 2030 naar bijna 27% en naar 13% in 2050. Dit komt onder andere door de grote vervangings- en renovatieopgave die er voor de GWW ligt.
Bij ongewijzigd beleid, een business-as-usual scenario aangaande bouwwijze en zonder rekening te houden met energiebesparing door technologische vooruitgang, neemt de totale MKI toe in 2030 en 2050. In 2019 bedroeg de som van de MKI van alle projecten in de GWW € 470 miljoen. In 2030 is dit naar verwachting gestegen naar ruim € 485 miljoen en in 2050 naar € 505 miljoen. De stijging van de ingaande materiaalstroom draagt hieraan bij, evenals de toenemende vervanging van civiele constructies.
Wat zijn de belangrijkste conclusies voor de B&U?
- Theoretisch gat tussen vraag en aanbod in B&U bedraagt bijna 80%
Dit betekent dat in principe iets meer dan 20% van de vraag voor de B&U in 2019 afgedekt kon worden met vrijkomende materialen uit de bouw. In de praktijk zullen niet alle vrijkomende materialen hoogwaardig hergebruikt of gerecycled (kunnen) worden, waardoor naar verwachting minder dan 20% van de vraag afgedekt kon worden met het aanbod. - Beton veruit de grootste massa stroom in de B&U
De totale vraag naar materialen in de B&U bedroeg in 2019 bijna 23 Mton, waarvan 16 Mton beton. Voor beton geldt dat het gat tussen theoretische vraag en aanbod erg groot is. De vraag naar beton is ruim 5,5 keer groter dan het aanbod uit sloop in 2019. - Ruim 85% van de materialen in de B&U betreft primaire grondstoffen
Ruim 85% van de gebruikte materialen in de B&U betreft primaire grondstoffen. Beton, de grootste stroom met ruim 16 Mton, is vrijwel volledig primair. Staal en ijzer kennen met bijna 0,7 Mton een relatief grote secundaire input: ruim 70% van het staal en ijzer is secundair. De grootste hernieuwbare bron is hout met bijna 0,4 Mton. - Verduurzamingswerkzaamheden vertegenwoordigen grootste deel van de MKI*
De som van de MKI van de B&U bedroeg in 2019 ongeveer € 1,2 miljard. Bijna € 500 miljoen hiervan is toe te wijzen aan verduurzamingswerkzaamheden in de herstel en verbouw. Met name het plaatsen van zonnepanelen zorgt voor deze relatief hoge MKI. Installaties in het algemeen vertegenwoordigen een klein aandeel van de massa maar gezamenlijk wel ruim 40% van de MKI, vanwege de hoge MKI per ton van de toegepaste materialen in installaties.
Hoe ziet de toekomst voor de B&U eruit?
In 2030 daalt het verschil tussen ingaande en uitgaande stromen ten opzichte van 2019 van een factor 4,6 naar 4,3. Naar verwachting zal dit verder dalen naar een factor 3 in 2050: wanneer alle materialen uit de B&U volledig en direct hergebruikt zouden kunnen worden ten behoeve van de productie, zou in theorie een derde van de benodigde bouwmaterialen uit de keten zelf kunnen worden gewonnen.
De som van MKI stijgt naar verwachting verder tot € 1,4 miljard in 2030 en € 1,5 miljard in 2050 bij ongewijzigd beleid, een business-as-usual scenario aangaande bouwwijze en zonder rekening te houden met energiebesparing door technologische vooruitgang.
Hoe ziet het beeld voor de gehele bouwsector eruit, nu en in de toekomst?
In 2019 zijn zand, beton, granulaat en asfalt de grootste materiaalstromen. Het hoogste aandeel in de milieu-impact in de bouw ligt bij de verduurzaming van woningen, wegen, niet-asfalt verhardingen, bij nieuwbouw van bedrijfsruimten en seriële woningen (rijtjeswoningen). Gezamenlijk nemen deze segmenten in 2019 bijna tweederde van de MKI voor hun rekening.
Bij ongewijzigde bouwwijze blijft de totale instroom van materialen exclusief ophoogzand, grond en klei in de bouw stabiel op een niveau van 44 Mton in 2030, waarna deze daalt naar circa 40 Mton in 2050. Beton, zand, asfalt en granulaat blijven de grootste stromen richting de toekomst. Het theoretische ‘gat’ tussen vraag en aanbod voor de hele sector daalt daarmee van 58% naar 39%. Wanneer mogelijke technologische vooruitgang op het gebied van productieprocessen en bouwmethodes buiten beschouwing wordt gelaten, stijgt de totale MKI in de bouw van bijna € 1,7 miljard in 2019 naar 1,8 miljard in 2030 en 2 miljard in 2050. De CO2-emissies stijgen van ruim 14 Mton in 2019 naar ongeveer 15 Mton in 2030 en 17 Mton in 2050.
Welke kansen en uitdagingen zijn er?
De toekomstige milieubelasting bouw kan lager uitvallen door technologische ontwikkelingen. In de studie is uitgegaan van business as usual en geen technologische ontwikkelingen. Ook is er geen rekening gehouden met mogelijk toekomstig beleid op het gebied van milieu-impact en circulariteit in de bouw. Er is dus sprake van een zogenoemde probleemstellende analyse. Beleid gericht op het verduurzamen van productieprocessen en/of het stimuleren van recycling en hergebruik van materialen en een toenemende rol van biobased producten gemaakt van hernieuwbare grondstoffen kan bijdragen aan het verminderen van de vraag naar primaire materialen en daarmee de milieubelasting van de bouw in de toekomst omlaag brengen. Ook het kritische beschouwen en waar mogelijk reduceren van de voorspelde bouwopgave kan tot MKI-vermindering voor de sector als totaal leiden.
Met name de investeringen die gepaard gaan met verduurzaming vormen een uitdaging: isolatiemateriaal en elektrotechnische installaties als zonnepanelen, warmtepompen en warmte- en koudeopslaginstallaties (WKO’s) kennen relatief veel milieu-impact. Daarnaast is de vraag naar isolatiemateriaal aanzienlijk groter dan het aanbod uit sloop.
Hoe nu verder?
Opvallend is dat de datakwaliteit en databeschikbaarheid binnen de GWW aanzienlijk lager was dan in de B&U. Geadviseerd wordt dan ook te werken aan het verbeteren van de datakwaliteit. Dit draagt bij aan robuustere resultaten en betere monitoring, die vervolgens weer eventueel toekomstig beleid kunnen ondersteunen.
Daarnaast moet er gewerkt worden aan het realiseren van meer hergebruik en hoogwaardige recycling in de bouw, zodat de discrepantie tussen theoretisch aanbod en hergebruik in de praktijk verkleind wordt en minder primaire materialen gebruikt hoeven worden.
* MKI (MilieuKostenIndicator) is een in euro’s uitgedrukte uitkomst van een levenscyclusanalyse (LCA). MKI geeft uitdrukking aan de verwachte maatschappelijke kosten om deze milieueffecten ongedaan te maken. Hoe lager de MKI-waarde, hoe duurzamer.